[F1 Historie] Renault bracht ons de turbo, deel 1

Dit jaar verschijnt tijdens elk grandprixweekend een Formule 1-special op FOK!sport. Zo lees je niet alleen het laatste F1-nieuws, maar nemen we je ook mee terug in de rijke geschiedenis van de hoogste raceklasse. Dit weekend start het nieuwe seizoen, de turbomotoren maken daarin hun comeback. Een mooie aanleiding om eens terug te kijken naar de binnenkomst van die motor in de Formule 1.

Vanaf eind jaren zestig tot diep in de jaren zeventig stond de Formule 1 redelijk stil qua motorenontwikkelingen. Iedereen reed rond met drielitermotoren. Volgens het reglement mocht er wel met turbo's gereden worden maar dan mocht de motorinhoud slechts anderhalve liter zijn. De kosten, complexiteit en onbetrouwbaarheid weerhielden alle teams ervan zich in zo’n ongewis avontuur te storten.

In 1975 waagde Renault zich toch aan een project ter ontwikkeling van een formule 1-motor met turbo. Het Franse merk kwam op dat moment uit in de Formule 2 en op Le Mans. De technici van het raceteam dachten na berekeningen dat het toch moest kunnen om met een motor met turbo de drielitermotoren te verslaan. In het diepste geheim werd er begonnen met het ontwerp van de revolutionaire motor. In november van 1975 mocht coureur en medeontwikkelaar van de motor Jean-Pierre Jabouille voor het eerst met het nieuwe stukje techniek rijden.

De motor werd ingebouwd in een Le Mans-prototype om te kijken hoe hij zou reageren. De eerste rondjes stemden Jabouille niet vrolijk. Het turbogat was veel te groot: een turbomotor moet lucht aanzuigen om zijn werk te doen, waardoor het even duurt voor het extra vermogen vrijkomt. Na het verkleinen van de turbo mocht de Franse coureur het nogmaals proberen. Al snel werd duidelijk dat het probleem met het turbogat hiermee grotendeels was opgelost en dat Renault een gouden idee in handen had.

In 1977 was Renault zo ver dat het zijn debuut kon maken met de auto met turbo. Tijdens de Grand Prix van Engeland, de tiende race van het seizoen verschenen ze voor het eerst aan de start met de RS01. Omdat er maar liefst 36 wagens meededen was Renault normaal gesproken veroordeeld tot rijden van de prekwalificatie om zich te kunnen kwalificeren. Maar dankzij een regel die Bernie Ecclestone bewerkstelligd had, hoefden nieuwe teams niet aan de voorkwalificatie mee te doen.

De RS01 in actie tijdens een demonstratie in 2011 (WikiCommons/Renault RS01)
De RS01 in actie tijdens een demonstratie in 2011 (WikiCommons/Renault RS01)

Jabouille kwalificeerde zich op de 21ste van de 26 startplaatsen. Het hele weekend was het team drukdoende de auto aan het rijden te houden. Regelmatig ging er iets stuk aan de motor en kwam de Renault rokend terug in de pits. Dit tot groot leedvermaak van de andere teams, ze zagen weinig in het experiment van de Fransen. De nieuwe turboauto kreeg de bijnaam de Gele Theepot. Na zestien ronden sneuvelde wederom de turbo en eindigde de eerste race van een motor met turbo in de Formule 1.

De eerstvolgende twee races werden door het team overgeslagen om aan de auto te kunnen werken. Bij de Grand Prix van Zandvoort stonden de Fransen weer op de grid. Ditmaal hield de auto het 39 ronden uit. Maar de Gele Theepot had zich wel als tiende gekwalificeerd. Renault had de turbotechniek verfijnd door een tweede turbo in de auto te monteren. Voorzichtig begonnen de andere teams wel te erkennen dat een turbo wel zorgde voor veel meer vermogen. De Renault produceerde 500 pk, iets waar de andere teams alleen maar van konden dromen.

Maar omdat de RS01 slechts een experimentele auto was, bleven ze op vele fronten achter. De aerodynamica van de Renault was erg slecht en het team reed bovendien met de experimentele radiaalbanden van Michelin. Na de wedstrijd op Zandvoort zou de RS01 in 1977 nog meerijden in Italië en de Verenigde Staten. Maar beide keren haalde Jabouille de finish niet. In Canada wist hij zich niet eens te kwalificeren. Het team besloot daarna de laatste race van jaar in Japan maar over te slaan.

In het seizoen van 1978 kwam Renault bij de derde race van het jaar weer terug in de formule 1-wereld. Bij de Grand Prix van Zuid-Afrika kwalificeerde Jabouille zich als zesde, maar wederom liet de techniek hem tijdens de race in de steek. Gedurende het seizoen kregen het team en Jabouille de turbotechniek wel steeds meer onder de knie. In de vijfde race van het seizoen, de wedstrijd in Monaco, wisten ze voor het eerst de finish te halen met de Gele Theepot. De Fransen kwamen als tiende- en vóórlaatste over de streep.

Ook in Spanje haalde Jabouille de finish. Vanaf een elfde startplek finishte hij als dertiende. In de zeven daaropvolgende races liet de techniek de Fransen echter steeds in de steek. Jabouille wist zich in Oostenrijk wel als derde te kwalificeren, maar een probleem met de versnellingsbak in de 31ste ronde zorgde ook daar voor een vroegtijdig einde. Echter, ook in Monza kon een derde kwalificatieplek niet worden omgezet in een mooi resultaat in de race vanwege motorproblemen.

De RS01 in het Deutsches Museum (WikiCommons/Renault F1)
De RS01 in het Deutsches Museum (WikiCommons/Renault F1)

Bij de Grand Prix van de Verenigde Staten op het circuit van Watkins Glen wist Jabouille zich wederom als derde te kwalificeren. Deze keer bleef de Renault heel en behaalde prompt de vierde plaats. Dit werd door het team gevierd als een overwinning. Daarna vertrok het formule 1-circus naar Canada voor de laatste race van het seizoen. De Fransen wisten daar beslag te leggen op de twaalfde plaats.

In 1979 besloot Renault een tweede rijder naast Jean-Pierre Jabouille te zetten. De man die de wagen de afgelopen jaren bestuurd had was weliswaar een begenadigd technicus die de turbo had mee helpen ontwikkelen maar hij werd niet gezien als winnaar. Daarom werd de jonge Fransman René Arnoux toegevoegd aan het team.

Het nieuwe seizoen begon niet bepaald succesvol. In de eerste race haalden geen van beide Renaults de finish en in de tweede race kwam Jabouille als tiende over de streep. Arnoux was toen allang uitgevallen. De derde stop van het seizoen was in Zuid-Afrika. Het circuit van Kyalami moest de auto's met turbo goed liggen. De baan lag op hoogte (1500 meter boven zeeniveau), waar formule 1-wagens met een atmosferische motor last hadden van de ijle lucht. Omdat de turbo de lucht aanzuigt, zou die geen last moeten hebben van de verminderde druk. Die theorie bleek te kloppen en Jabouille pakt zelfs de pole. Een kapotte motor voorkwam echter dat de Fransman op het podium eindigde.

Hierna zou de RS01 nog drie races rijden. In Spanje haalde Arnoux de finish. Hij kwam als negende over de streep. Na de eerste zes races in het seizoen 1979 werd de RS01 afgedankt en maakte de opvolger, de RS10, zijn opwachting. De turbotechniek was verder verfijnd en de nieuwe Renault was ook wat betreft aerodynamica up-to-date. De wagen was voorzien van het grondeffect waarmee concurrent Team Lotus furore maakte in 1978.

In totaal reed de RS01 25 grands prix waarin het drie punten verzamelde en één poleposition behaalde. Er zouden nog een aantal zeer roerige jaren volgen. In het volgende grandprixweekend van 29 en 30 maart lezen jullie meer over de ontwikkelingen van de turbo van Renault.