[OS 2014] Van de schans naar de sneeuw

Op 7 februari gaan de Olympische Spelen in Sochi van start. In aanloop naar de Winterspelen brengen wij jullie een reeks van specials over de vele facetten van dit grootse evenement. Elke vrijdag kun je een special lezen die gaat over Sochi, Nederlandse sporters, olympische historie en andere mooie verhalen rond dit grote evenement.

Deze week maken we kennis met de noordse combinatie, ook wel bekend onder haar Engelse naam Nordic combined. Zoals de naam al suggereert is het een combinatie van de noordse sporten langlaufen en schansspringen. De combinatie is één van de sporten die al op de eerste Olympische Winterspelen, in Chamonix in 1924, aanwezig was. Een jaar later stond het ook op het programma van het eerste noordse wereldkampioenschap en sindsdien heeft het altijd op het programma van zowel het WK als de Olympische Spelen gestaan. We nemen een kijkje in de geschiedenis van deze mooie sport, evenals in de vele wijzigingen in het format door de jaren heen. Tot slot volgt er een overzicht van de huidige stand van zaken: wat zijn tegenwoordig de sterke landen en natuurlijk, wie zijn de favorieten voor de medailles in Sochi?

Waar het langlaufen in Scandinavië al eeuwen gedaan werd om van plaats naar plaats te komen, won het schansspringen in de tweede helft van de 19e eeuw in Noorwegen snel aan populariteit. Oslo, destijds nog Kristiania geheten, was één van de plaatsen waar veel gesprongen werd. In 1879 leidde dit tot de eerste editie van de Husebyrennet, de voorloper van het wereldberoemde Holmenkollen Ski Festival.

Tot dat moment was het schansspringen vooral iets voor demonstraties, maar op de zogenaamde Kastelbakken ging het eindelijk ergens om, de Koningsbeker. Nu konden de mannen uit de regio Telemark (bekend van de telemarklanding) eindelijk laten zien waar zij al jaren mee bezig waren. Het ging er allemaal wel iets anders aan toe dan wat we tegenwoordig gewend zijn, zo vertelde de Britse schrijver en fervent skiër Crichton Somerville, woonachtig in Kristiania, die op het evenement af was gekomen:

De wedstrijd bij het springen bleek bijzonder interessant te zijn, maar zo nu en dan ook vrij komisch. Elke deelnemer, behalve de mannen uit Telemark, hadden een lange en stevige stok bij zich, waarvan in hun ogen hun leven afhing. De mannen gleden naar beneden, struikelden over het platform waarvandaan ze moesten springen en kwamen op de één of andere manier levend beneden, dankbaar dat ze de gevreesde Kastellbakken overleefd hadden. Vervolgens kwamen de mannen uit Telemark naar beneden met weinig meer dan een dennentak om de balans te houden. Vanaf het platform schoten zij sierlijk de lucht in om meer dan twintig meter verder pas te landen. Ze gleden naar de voet van de heuvel en deden met een scherpe draai een wolk van sneeuw opstuiven, opkijkend naar de heuvel die ze zojuist bedwongen hadden.


Tekening van de eerste Husebyrennet in 1879 door Christian Krohg
Tekening van de eerste Husebyrennet in 1879 door Christian Krohg (Bron: WikiCommons/Krohg)

In 1892 begon het Holmenkollen Festival en vanaf dat moment werden de competities ook vaker gehouden als combinatie van schansspringen en langlaufen, op zoek naar de beste noordse sporter dus. Tegen de tijd dat eindelijk de eerste Olympische Winterspelen gehouden werden in 1924, was er geen twijfel meer mogelijk: de noordse combinatie zou op het programma komen. In Chamonix stonden er vier noordse onderdelen op het schema: 18 en 50 kilometer langlaufen, schansspringen en de noordse combinatie.

De 18 kilometer langlaufen telde ook mee voor de combinatie, terwijl het schansspringen twee keer op één dag werd gedaan, eenmaal voor de combinatie en eenmaal als los onderdeel. Het was niet verrassend dat de Noren domineerden op beide onderdelen, aangezien ze dat al jaren deden. Thorleif Haug was de snelste langlaufer gevolgd door zijn landgenoten Grøttumsbråten en Strømstad - niemand wist verder in de buurt te komen.

Bij het onderdeel schansspringen was Haug opnieuw de beste, mede doordat de Noorse Amerikaan Anders Haugen bij zijn eerste sprong al onderuit ging. De eindstand werd bepaald door het gemiddelde te nemen van het cijfer voor het langlaufen – bepaald aan de hand van de tijd en de stijl -  en dat voor het schansspringen. Zo werd Thorleif Haug de eerste olympisch kampioen op de noordse combinatie.

De sport werd op de Olympische Spelen vervolgens nog tientallen jaren gedomineerd door Scandinaviërs, totdat in 1960 in Squaw Valley de Duitser Georg Thoma de titel voor zich op wist te eisen. Hiermee brak een periode van Duitse suprematie aan. Van 1960 tot en met 1980 pakte Duitsland op de Spelen maar liefst vijf van de zes gouden medailles, de laatste drie daarvan werden gehaald door Ulrich Wehling. Pas in 2006 zou Georg Hettich weer voor een Duitse opvolger zorgen.

Johan Grottumsbraten, drievoudig olympisch kampioen
Johan Grøttumsbråten, onder andere tweevoudig olympisch kampioen op de noordse combinatie (Foto: WikiCommons)

Format

Het format van de wedstrijden is in de loop der jaren meer dan eens gewijzigd. Vooral de laatste 25 jaar zijn er vaak dingen veranderd. Doorgaans werden deze veranderingen dan eerst in de World Cup en/of op het WK doorgevoerd alvorens men ze ook op de Olympische Spelen toe ging passen. Van 1924 tot en met 1952 bleef het redelijk ongewijzigd; het programma bestond altijd uit eerst 18 kilometer langlaufen en vervolgens twee sprongen van de schans. Alleen het laatste was vanaf 1952 iets anders. Men sprong drie keer van de schans zodat de deelnemers het slechtste resultaat konden schrappen, een systeem wat tot en met 1984 stand heeft gehouden.

Tot 1956 deden de deelnemers aan de noordse combinatie bij het langlaufen altijd mee aan de wedstrijd voor de specialisten. Vanaf Cortina d’Ampezzo in dat jaar kreeg men echter een eigen wedstrijd voor het langlaufen en werd de afstand bovendien ingekort tot 15 kilometer. In 1960 ging men over op een andere volgorde; het schansspringen kwam vanaf nu eerst, gevolgd door het langlaufen.Tot en met 1984 bleef het format vervolgens ongewijzigd. Altijd eerst drie sprongen van de schans – waarvan er twee meetelden – gevolgd door 15 kilometer langlaufen.

Tijdens de Spelen in Calgary in 1988 werd voor het eerst gebruik gemaakt van de zogenaamde Gundersen-methode. Voorheen was het nog zo dat men bij het langlaufen met vaste tussenpozen van start ging, waarna de tijd in punten werd omgerekend. Hier kwam dan samen met het schansspringen een totaal aantal punten uit wat de winnaar bepaalde. Vanaf Calgary werd hier verandering in gebracht door de resultaten van het schansspringen om te rekenen naar een tijdsachterstand. Elk punt stond voor een bepaald aantal seconden, wat in de loop der jaren regelmatig is bijgesteld. Bij het langlaufen ging men aan de hand van deze achterstanden van start, met de winnaar van het schansspringen als eerst. Dat zorgde ervoor dat de atleet die als eerste over de finish kwam de gouden medaille kreeg omgehangen. Ook was er voor het eerst een landenwedstrijd met teams van drie atleten die elk 10 kilometer moesten langlaufen.

Duitser Ronny Ackermann won vier wereldtitels, maar nooit olympisch goud
Duitser Ronny Ackermann (hier met nummer 16) won vier wereldtitels, maar nooit olympisch goud (Foto: Pro Shots)

De volgende grote verandering kwam in 1994, nadat de Japanners domineerden in de landenwedstrijd. Ze schreven deze op hun naam met maar liefst vijf minuten voorsprong. Vanwege dit enorme verschil werd bepaald de estafette te veranderen naar vier atleten die elk 5 kilometer moesten afleggen op de lange latten. In Salt Lake City in 2002 werd er weer een nieuw onderdeel toegevoegd: de zogenaamde sprint. Hierbij maakte men slechts één sprong van de grote schans waarna er 7,5 kilometer gelanglaufd moest worden. Voor de andere wedstrijd, de Gundersen genaamd, gebruikte men nog altijd de normale schans.

In Vancouver in 2010 kwam men dan eindelijk uit bij het programma wat de ‘Kombinierer’ ook in Sochi te wachten zal staan. De sprint en de Gundersen werden vervangen door twee onderdelen, te weten een wedstrijd met de normale schans (106 meter) en één op de grote schans (140 meter), met op beide schansen een enkele sprong. In beide wedstrijden moet men nu 10 kilometer langlaufen, met als enige verschil nog de grootte van de schans. Ook in de landenwedstrijd werd wat aangepast; sinds Vancouver wordt er nog maar één keer per deelnemer gesprongen, in plaats van de daarvoor gebruikelijke twee sprongen.

Een volgende verandering zit er misschien alweer aan te komen. In de World Cup zien we tegenwoordig namelijk ook de zogenaamde teamsprint. Hierbij start men in teams van twee, waarbij elke skiër om de beurt 1,5 kilometer langlauft tot er totaal twee keer 7,5 kilometer is afgelegd.

Toppers en kanshebbers

De regerend olympisch kampioenen zijn de Amerikaan Bill Demong op de grote schans en de Fransman Jason Lamy Chappuis op de wedstrijd met de normale schans. De inmiddels gestopte Johnny Spillane, landgenoot van Demong, hield een dubbel gevoel over aan Vancouver 2010; hij haalde op beide individuele onderdelen en op de estafette een zilveren medaille, elke keer op minder dan vijf seconden van het goud.

Lamy Chappuis wint in Vancouver
Lamy Chappuis pakt na een zinderende eindsprint de olympische titel in Vancouver (Foto: Pro Shots)

De huidige wereldkampioenen zijn Eric Frenzel uit Duitsland en Lamy Chappuis. Bij de twee landenwedstrijden – ook de teamsprint staat op het programma van het WK – was Frankrijk het beste. Dat land heeft de laatste jaren een zeer sterk team. Kijken we naar de World Cup van de afgelopen winter dan zien we Frenzel bovenaan, vóór Lamy Chappuis. De Fransman is wel de grootste naam van de afgelopen jaren; voordat Frenzel zijn troon overnam wist hij drie keer op rij de World Cup te winnen.

Met het oog op Sochi zijn Frenzel en Lamy Chappuis absoluut de favorieten, maar achter de twee toppers liggen veel anderen te loeren op een kans. Hierbij zitten voornamelijk de Noren Magnus Moan en Mikko Kokslien, de Duitsers Björn Kircheisen en Tino Edelmann, de Oostenrijkers Bernhard Gruber, Wilhelm Denifl en Mario Stecher en Akito Watabe uit Japan. Dit zijn meteen ook de sterkste landen wat betreft de estafette.

Een goede tip is om de komende maanden de tv af te stemmen op Eurosport of ARD – in Nederland ook wel Duitsland 1 genoemd - om de wedstrijden in de World Cup te volgen. Dit is een goede manier om vertrouwd te raken met de bekende namen en de diverse aspecten van de sport. Zo is de één vooral een goede springer, terwijl de ander juist zeer sterk is bij het langlaufen. Zowel bij de individuele onderdelen als bij de estafette wordt van niemand verwacht dat die erboven uit steekt, dus kunnen we op de Olympische Spelen in elk geval drie bijzonder spannende wedstrijden te zien krijgen in deze voor Nederland wat onbekende, maar zeer boeiende sport.